Gepubliceerd op 04-08-2020

Oefenaar

betekenis & definitie

Oefenaar, m.,

*-STER, v. (-s), die zich (in iets) oefent, zich op iets toelegt; godsdienstonderwijzer.
*-EN, bw. gel. (ik oefende, heb geoefend), doen, verrigten, uitvoeren (iets, met het doel er bedreven in te worden), onderrigten; gereed maken; geduld -, geduldig zijn; wraak -, zich wreken; barmhartigheid -, mededoogen toonen; deugd -, een goed levensgedrag hebben. -, ow. stichtelijke voordragten houden. ZICH -, ww.
*...ING, v. (-en), het oefenen, het leeren; bijeenkomst om over godsdienstpunten te spreken; naar de - gaan; (zeew., mil.) manoeuvre.
*...KAMER, v. (-s), studeerkamer.
*...PLAATS, v. (-en), plaats voor de gymnastische oefeningen; exercitie-plaats.
*...SCHOOL, v. (...olen), leerschool (inz. voor onderwijzers).