Gepubliceerd op 04-08-2020

Naam

betekenis & definitie

Naam, m. (namen), woord waarmede zek. persoon of zaak aangeduid wordt; (fig.) vermaardheid; bekendheid; in Gods -, om den wille van God; zeg hem dit uit mijnen - (op mijn bevel, op mijn verzoek); in een goeden, slechten - staan, gunstig -, ongunstig bekend zijn; ik wil er den - niet van hebben, ik wil er niet voor gehouden worden; hij is dit slechts in - (niet werkelijk); (fig.) het kind bij zijnen regten - noemen, eene zaak niet verhelen; bij name, namelijk, met den naam van.

*-BUIGING, v. (-en), (taalk.) verbuiging der naamwoorden.
*-CHRISTEN, m. (-en), niet opregt christen.
*-CIJFER, o. (-s), of -GETAL, o. (-len), eenige letters door elk. gestrikt.
*-DAG, m. (-en), of
*-FEEST, o. (-en), (r.k.) dag gewijd aan eenen heilige wiens naam men draagt.
*-DICHT, o. (-en), gedicht waarin de eerste letters van de regels te zamen den naam van eenen persoon vormen.
*-DICHTER, m. (-s).
*-GEK, m. (-ken), die verzot is op een naar hem genoemd kind.
*-GENOOT, m. (-en), hij is mijn -, hij draagt denzelfden naam als ik.
*-GEVING, v. het geven van den naam (bij den doop of de besnijdenis, bij het bouwen van een schip).
*-HAFT, -IG, bn. en bijw. (-er, -st), beroemd, vermaard.
*-LETTERKEER, m. (-en), het verplaatsen der letters van eenen naam om er andere woorden van te vormen.
*-LIJST, v. (-en), lijst -, rol -, opeenvolgende reeks namen (van personen of zaken).
*-LOOS, bn. zonder naam; (zie ook NAMELOOS); eene naamlooze maatschappij of vennootschap (wier aandeelen niet op naam der houders zijn).
*-ROOF, m. gmv. laster.
*-ROOVEND, bn. lasterend.
*-ROOVER, m.,
*-ROOFSTER, v. (-s), lasteraar, -ster.
*-RUCHTIG, bn. en bijw. (-er, -st), -LIJK, bijw. beroemd, vermaard.
*-STEMPEL, m. (-s), werktuig waarmede men op papier zijnen naam zet in plaats van dien te schrijven.
*-SWIJZE, bn. volgens naam, nominaal; -oproeping, appel nominaal.
*-TEEKEN, o. (-s),
*-TREK, m. (-ken), handteekening niet met den naam voluit, paraphe.
*-VAL, m. (-len), (taalk.) geval, † casus.
*-VERTALING, v. (-en), verandering van naam door overzetting.
*-WISSELING, v. (-en), (red.) het nemen van de oorzaak voor de werking of omgekeerd (b.v. grijze haren voor ouderdom; de flesch voor den wijn of drank die er in is).
*-WOORD, o. (-en), (taalk.) een der rededeelen; zelfstandig -, bijvoegelijk -.
*-ZIEK, bn. eene voorliefde hebbende voor zekere namen.