Gepubliceerd op 04-08-2020

Naad

betekenis & definitie

Naad, m. (naden), naaisel, naaiwijze, aard van naaijen; (zeew. en timm.) vereeniging tusschen twee planken; weg; (zeew.) vereeniging der banen van een zeil; (ontl.) vereenigingspunt van twee of meer stukken; (heelk.) hechting eener versche wond; soort breiwerk; (kleêrm.) vasthechting van de voering aan het laken enz.; (plant.) streep in de lengte op de bladeren der peulvruchten.

*-HAAK, m. (...aken), (zeew.) soort ijzeren werktuig.
*-JE, (B. -N), o. steek (eener kous), twee gangen (bij het breijen); (fig.) zijn - naaijen, zonder veel vertoon (of gerucht) zijne zaken drijven; (ook) weten vooruit te komen.
*-PREZENNINGS, v. mv. (zeew.) smalle strooken geteerd zeildoek tot dekking van de naden en luiken.