Gepubliceerd op 04-08-2020

Maan

betekenis & definitie

Maan, v. (manen), lange halsharen van sommige dieren. *-, v. gmv. een hemellicht, de planeet die de aarde verzelt; (aangeduid door het teeken ); nieuwe ; eerste kwartier der -, ; volle -, ; laatste kwartier der -, ; het wassen, afnemen der -; lichte -, donkere -; (fig.) hij is naar de -, hij heeft zich uit de voeten gemaakt; hij is verloren; hij is dood; § loop naar de -! loop heen! loop naar den duivel! (fig.) naar de - reiken, het onmogelijke willen doen; tegen de - blaffen, vergeefsche pogingen doen; (fig.) de halve -, het Turksche rijk. *-, v. (manen), bijplaneet, satelliet; (meetk.) zek. halvemaanvormige figuur; (vest.) zek. vestingwerk.

*-BERG, m. (-en), berg die, naar men beweert, zich op de maan bevindt.
*-BESCHRIJVER, m. (-s).
*-BESCHRIJVING, v. (-en).
*-BEWONERS, m. mv.
*-BLIND, bn. lunatiek.
*-BRIEF, m. (...ven), brief houdende aanmaning ter betaling eener schuld of tot het nakomen eener verbindtenis of belofte enz.
*-CIRKEL, m. (-s), guldengetal; (zie dit woord).