Maag, v. (magen), inwendig deel van het dierlijk ligchaam (bestemd om het voedsel te verteren). *-, m. en v. bloedverwant; hij heeft vriend noch -.
*-ADER, v. (ontl.).
*-BALSEM, m.,
*-BITTER, o. maagversterkend middel.
*-BREUK, v. (-en), (gen.).