Gepubliceerd op 04-08-2020

Labber

betekenis & definitie

Labber, bn. (zeew.) zacht (van den wind); lui, flaauw, naar; eene -e koelte.

*-DAAN, m. gmv. soort gezouten visch.
*-EN, ow. gel. (het labberde, heeft gelabberd), zacht waaijen; het zeil labbert (wappert); (fig.) aanhoudend praten.
*-KOELTE, v.
*-KOELTJE, (B. -N), o. (zeew.) flaauwe wind, bries.
*-LOT, m. (-ten), straatschender, lichtmis, zwierbol; ploert; (zeew.) naam eener sloep.
*-LOTTEN, ow. gel. (ik labberlotte, heb gelabberlot), zwieren, lichtmissen.