Gepubliceerd op 04-08-2020

Jaar

betekenis & definitie

Jaar, o. (jaren), tijdverloop van twaalf maanden; burgerlijk -, kerkelijk -, sterre- of siderisch -, tropisch - of keerkrings-, dienst-, schrikkel-, nieuw-; - en dag, (regt.) wettige termijn van bezit; (fig.) zeer lang; - in - uit, aanhoudend, onafgebroken, het eene jaar als het andere; het eene - door het andere, goede en slechte jaren dooreen gerekend; het - der wereld (der schepping); zeven jaren, zegt men wanneer die jaren ten volle verloopen zijn, en zeven jaar, wanneer men ongeveer zeven jaren bedoelt; jaren, ouderdom; een man van mijne jaren, van mijnen leeftijd; (spr.) het verstand komt niet voor de jaren; in den bloei zijner jaren, op jeugdigen ouderdom.

*-BOEK, o. (-en), kronijk, geschiedverhaal.
*-BOEKJE, (B. -N), o. (-s), werkje dat telken jare verschijnt (door of van wege eene instelling enz. uitgegeven en meestal van eenen kalender voorzien).
*-BOEKSCHRIJVER, m. (-s).
*-DICHT, o. (-en), chronogram.
*-DIENST, v. (-en), (r.k.) zielmissen gedurende een jaar.
*-FEEST, o. (-en), viering eener verjaring.
*-GANG, m. (-en), tijdverloop van een jaar; al de afleveringen (van een tijdschrift of eenig ander werk) die in één jaar zijn uitgegeven.
*-GELD, o. (-en), jaarlijksche bezoldiging, - toelage.
*-GETAL,
*-TAL, o. (-len), het hoeveelste jaar der tijdrekening; aanwijzing hiervan op muntstukken.
*-GETIJ, -DE, o. (-n), saizoen (lente, zomer, herfst, winter); (ook fig.) tijd van het jaar voor de eene of andere verrigting geschikt, of waarin het eene of andere gewas enz. rijp is.
*-KRING, m. (-en), omloop van een jaar, twaalf maanden; bepaald tijdverloop van jaren; tijdkring; ronde strepen op het jonge hout of de stammen aantoonende den jaarlijkschen aanwas of groei.
*-LIJKS, bijw. -CH, bn. telken jare, alle jaren, om het jaar.
*-LOON, o. (-en), jaarwedde, traktement.
*-MARKT, v. (-en), mis, kermis.
*-MERK, o. (-en), tand die bij paarden hunnen ouderdom aantoont.
*-RINGEN, m. mv. (bij den houtgroei).
*-SCHAAR, v. jaarlijksche oogst.
*-SCHRIFT, o. (-en), vermelding van eene gebeurtenis in zeker jaar voorgevallen.
*-SLEUTEL, m. (tijdr.) epacta, getal dat aantoont hoeveel dagen de laatste nieuwe maan vóór het begin van het jaar oud geweest is.
*-TAL, o. zie JAARGETAL.
*-TAND, m. (-en), zie JAARMERK.
*-TELLING, v. (-en), begin eener tijdrekening, aera.
*-TERMIJN, m. (-en).
*-WEDDE, v. (-n), jaarlijksche bezoldiging.
*-WEEK, v. (...eken), week in het jaar; (bijb.) tijdverloop van zeven jaren.