Gepubliceerd op 04-08-2020

IJzen

betekenis & definitie

IJzen, ow. gel. (ik ijsde, heb geijsd), verstijven, koud worden (van schrik); beven van vrees; van afgrijzen bevangen worden; ik ijs er van of voor; zie DOORIJZEN.

*...ZIG, bn. (-er, -st), met ijs bedekt; zeer -, scherp koud; het - noorden.
*...ZING, v. het ijzen.