Gepubliceerd op 04-08-2020

IJver

betekenis & definitie

IJver, m. gmv. sterke drift (bij de behartiging van iets); hevig gevoel (voor iets); het vurig streven (ter bereiking van zeker doel); hartstogt; vuur; voortvarendheid; liefde; zucht.

*-AAR, m. (-s),
*-AARSTER, v. (-s), vurig aanhanger, vurige aanhangster.
*-EN, ow. gel. (ik ijverde, heb geijverd), (eene zaak) met warmte voorstaan of behartigen; (iemands belangen) met opoffering waarnemen; eene sterke drift (voor iets) toonen.
*-END, bn.
*-GLOED, m. gmv.,
*-HITTE, v. gmv. vuur van den ijver.
*-IG, bn. en bijw. (-er, -st), vurig, driftig; vlijtig, arbeidzaam, naarstig.
*-LOOS, bn. en bijw. (...zer, -st), zonder ijver, achteloos, koel.
*-LOOSHEID, v. gmv.
*-VUUR, o. gmv.,
*-ZUCHT, v. gmv. jaloezij, jaloerschheid; naijver.
*-ZUCHTIG, bn. (-er, -st).