Gepubliceerd op 04-08-2020

I

betekenis & definitie

I, v. 9e letter van het alfabet; (rom. get.) 1; IV, 4; IX, 9; IL, 49; IC, 99; IICIɔ, 2000; IIICIɔ, 3000; IMI, 10000; i.p.i., in partibus infidelium, in het gebied of land der ongeloovigen (der niet-roomsch-katholieke christenen), van bisschoppen die slechts dezen titel voeren, doch geen bisdom onder hun beheer hebben; I.H.S., in hoc salis, hierin ligt] de zaligheid; (ook) Jesus homine salvator, Jezus de heiland der menschen; (ook) Jesus hortator sanctuorum, Jezus de vermaner der heiligen; I.N.R.I., Jesus Nazarenus Rex Iudaeorum, Jezus van Nazareth, koning der Joden; I.N.D., in nomine Dei of Domini, in den naam Gods of des Heeren; I.N.S.T., in nomine Sanctae Trinitatis, in den naam der heilige Drieëenheid; ib., ibid., ibidem, aldaar, op dezelfde plaats, op dezelfde bladzijde; Ictus, Iurisconsultus, regtsgeleerde; id., idem, hetzelfde; imp., imperator, de Keizer, de bevelhebber; impr., zie IMPRIMATUR; inf., infra, beneden, verder in het boek; inz., inzonderheid; inv., invenit, hij heeft het uitgevonden (onder teekeningen enz.); it., item, insgelijks.