Gepubliceerd op 04-08-2020

Hagel

betekenis & definitie

Hagel, m. gmv. bevrozene regendroppels; looden stukjes of bolletjes om te schieten (inz. op de vogeljagt).

*-BUI, v. (-jen), digte vlaag van hagelsteenen; (fig.) eene - van kogels, van steenen.
*-EN, onp. w. gel. (het hagelde, heeft gehageld), het vallen van hagel; (fig.) in digte massa neêrvallen; het hagelde slagen op zijn lijf; het hagelde steenen.
*-GANS, v. (...zen), soort water- of wilde gans.
*-SLAG, m. gmv. schade -, verwoesting door den hagel; verzekering tegen -.
*-STEEN, m. (-en), bevrozen regendroppel uit de lucht gevallen.
*-TASCH, v. (tasschen), zak om den (schiet)hagel er in te bewaren.
*-WIT, bn. zeer wit.