Gepubliceerd op 04-08-2020

Gemeen

betekenis & definitie

Gemeen, bn. en bijw. aan meer dan één persoon toebehoorende; openbaar, gewoon, alledaagsch; eenvoudig; gering, slecht, onfatsoenlijk, laag; al te vertrouwelijk; op -e kosten, op gezamenlijke kosten; niets - hebben met ..., niets hebben uit te staan met..., in geene betrekking staan tot...; een -e muur, muur tusschen twee perceelen voor beide tegelijk dienende; de -e weiden, weiden waarop de bewoners van eene of meer gemeenten het regt hebben hunne kudden te laten grazen; zich - maken, vertrouwelijken omgang hebben; zich te - maken, zijne achting verliezen door een te gemeenzamen omgang; door den druk - maken, in het licht geven, openbaar verspreiden; de -e haard, de groote gelagkamer (in eene herberg); - soldaat, eenvoudig soldaat (zonder eenigen rang); -e (onfatsoenlijke) uitdrukking; de -e man, het volk, de geringe burgerstand; een - (slecht) huis; aardbevingen zijn in Italië zeer - (geen zeldzaamheid); dit zegt men zoo in het -e leven, dit is eene volksuitdrukking; in het -, gewoonlijk, gemeenlijk. *-, o. de lage volksklasse.

*-LANDSHUIS, o. waar voorheen de provinciale besturen vergaderden.
*-LIJK, bijw. gewoonlijk, in den regel.