Feit, o. (-en), daadzaak; werkelijkheid; dat is een -.
*-EL, v. (-s), bovendoekje, borstdoekje (van jonge kindertjes).
*-ELIJK, bn. en bijw. (-er, -st), handdadig; vijandig; iem. - aanranden. -HEID, v. (-heden) handdadigheid, vijandelijkheid, aanranding.