Definities van Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie N
- N
- Na
- Na-arbeiden
- Na-eggen
- Naad
- Naaf, Nave
- Naaibank
- Naaijen
- Naaikamer
- Naaister
- Naakt
- Naald
- Naaldekervel
- Naaldenfabriek
- Naaldswijze
- Naaldvisschen
- Naam
- Naäpen
- Naar
- Naardemaal
- Naären
- Naarheid
- Naarmate
- Naars
- Naarstig
- Naast
- Naauw
- Nabaauwen
- Nabij
- Nabinden
- Nabob
- Naboenen
- Nacht
- Nachtegaal
- Nachtelijk
- Nachtevening
- Nacijferen
- Nadat
- Nadeel
- Nademaal
- Nadenken
- Nader
- Nadeunen
- Nadisch
- Nadruk
- Naduiden
- Nagaan
- Nagel
- Nagelag
- Nagelbank
- Nagelen
- Nagelhoevigen
- Nagemaakt
- Nageven
- Naijlen
- Najaar
- Najagen
- Naken
- Nakermen
- Nalabben
- Namaag
- Namelijk
- Namen
- Namennen
- Namiddag
- Namis
- Naoogen
- Nap
- Napeinzen
- Napgat
- Napijpen
- Napje
- Napoleon
- Napolijsten
- Napvol
- Nar
- Naraad
- Narasplant
- Narcis
- Narede
- Narren
- Narrig
- Narukken
- Narwal
- Naschallen
- Nat
- Nataal
- Nater
- Natgierig
- Natijd
- Natmaking
- Natogt
- Natten
- Naturel
- Natuur
- Navallen
- Nave
- Navel
- Naverhaal
- Navijlen