Definities van Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie I
- I
- Iebenboom
- Ieder
- Iep
- Ier
- Iet
- Iets
- IJdel
- IJf
- IJk
- IJl
- IJm
- IJp
- IJs
- IJselijk, IJsselijk
- IJsselsteen
- IJvenboom
- IJver
- IJzegrim
- IJzel
- IJzen
- IJzer
- Ik
- Ikker
- Imme
- Immer
- Impost
- In
- Inachtneming
- Inademen
- Inbakeren
- Indachtig
- Indelven
- Indenken
- Inderdaad
- Indiaan
- Indicatie
- Indien
- Indiër
- Indigo
- Indijken
- Indoen
- Indompelen
- Indouwen
- Indruk
- Induiken
- Induwen
- Ineen
- Ineigenen
- Ineten
- Inflansen
- Inflikken
- Influisteren
- Infraai
- Ingaan
- Ingebeeld
- Ingeesten
- Ingekankerd
- Ingeland
- Ingelascht
- Ingenomen
- Ingeven
- Ingevolge
- Ingieten
- Ingraven
- Ingreep
- Inhaken
- Inhalen
- Inham
- Inhandelen
- Inhiberen
- Inhijschen
- Inhoud
- Inhouten
- Inhuren
- Injagen
- Ink
- Inkabbelen
- Inkarnaat
- Inkeep
- Inkhoorntje
- Inkijk
- Inkt
- Inkuilen
- Inlaag, Inlage
- Inmaaksel
- Innaaijen
- Innen
- Innerlijk
- Innig
- Inoogsten
- Inpakken
- Inregenen
- Inschellen
- Insect, Insekt
- Insgelijks
- Inslaan
- Inslag
- Inslapen
- Insoppen