Gepubliceerd op 04-08-2020

Eed

betekenis & definitie

Eed, m. (-en), plegtige verklaring onder aanroeping van het Opperwezen; eenen - afleggen, in den - nemen, in pligt en - nemen, onder -e hooren, zijnen - breken.

*-BREKEN, ow. ong. (alléén in de onbep. wijs gebruikelijk).
*-BREKER,
*-VERBREKER, m. (-s),
*-BREEKSTER,
*-VERBREEKSTER, v. (-s), meineedige.
*-BREUK, v. schennis van eenen eed.
*-GENOOT,
*-VERWANT, m. (-en), bondgenoot bij eede, zamenzweerder.
*-GENOOTSCHAP, o. (B.o. en v.) (-pen), bondgenootschap; het zwitsersche -, de republiek Zwitserland.
*-SCHENDER, m. (-s).
*-SCHENDING, v. (-en).
*-SCHENNIS, v. gmv.
*-SCHENDSTER, v. (-s).
*-VERWANTSCHAP, o. gmv.