Gepubliceerd op 04-08-2020

Edel

betekenis & definitie

Edel, bn. en bijw. (-er, -st), voortreffelijk, uitmuntend; verheven; het beste, het fijnste in zijne soort; adellijk, van adel, doorluchtig; -e steenen, -e metalen, -e gevoelens, -e daden, eene -e ziel, een - hart, van -e geboorte.

*-DOM, o. gmv. adeldom.
*-EN, m. mv. de adellijken, lieden van adel.
*-GEBOREN, bn. hoog-, wel-, (titel).
*-GESTEENTE, o. kostbare steen.
*-HEID, v. gmv. uitmuntendheid, voortreffelijkheid; uwe -, (titel), UEd.
*-KNAAP, m. (...apen), dienaar ten hove.
*-MAKEN, bw. gel. zie ADELEN.
*-MAKING, v.
*-MAN, m. (...lieden).
*-MOEDIG, bn. (-er, -st), -LIJK, bijw. braaf, grootmoedig. -HEID, v. gmv.
*-MOGEND, bn. de -e heeren, titel der Staten-Generaal (thans niet meer gebruikelijk).