Gepubliceerd op 04-08-2020

Des

betekenis & definitie

Des, verbogen bep. lw. - vaders (van den vader); de zoon - huizes. * -, vz. gedurende; in de, -avonds, -morgens ('s avonds, 's morgens); hij verdient twintig gulden 's maands. *-, vw. dus, derhalve; hij veracht mij, - kan ik niet met hem omgaan; - te (zoo veel te) erger.