Gepubliceerd op 04-08-2020

Daar

betekenis & definitie

Daar, bijw. op -, in die plaats; er; ginds; wie komt-? hij is -; - ligt het; - hebt gij het; hier en -, op enkele punten of plaatsen; van -. *-, vw. alzoo, nademaal; immers, derhalve; - het zoo is; - gij het toch weet; gij gaat uit - (terwijl) gij weet dat het u verboden is.

*-AAN, bijw. aan dit, aan dat, aan deze of die zaak (of zaken), er aan; mij is veel - gelegen; - (daarmede) heb ik genoeg; wat hebt gij -?
*-ACHTER, bijw. er achter; - schuilt iets of daar schuilt iets achter.
*-BIJ, bijw. bij dit of dat, - deze of gene zaak, daarenboven; vlak -, zeer digt bij; - komt dat....; - blijft het; reken nog 100 gulden -.
*-BENEDEN, bijw. onder, beneden dit of dat.
*-BENEVEN, -s, bijw. naast, met dit of dat.
*-BINNEN, bijw. binnen (deze of gene plaats); hij is -, in die kamer.
*-BOVEN, boven dit, - dat, - deze of gene zaak; niets gaat -, niets overtreft het; (fig.) God -, in den hemel.
*-BUITEN, bijw. buiten deze of gene plaats, behalve deze of gene zaak; - staat hij; gij moet - blijven, er u niet mede bemoeijen.
*-DOOR, bijw. door dit of dat, door deze of gene plaats; ga niet -; - zult gij mij zeer verpligten; - zult gij in uwe onderneming slagen.
*-ENBOVEN, bijw. bovendien.
*-ENTEGEN, bijw. integendeel, buitendien; hij is kundig maar - zeer verwaand.
*-HEEN, bijw. naar die plaats, naar dit of dat heen; wij willen -; (fig.) - (zoo ver) moet gij het brengen.
*-IN, bijw. in die plaats; in die zaak; - (daarbinnen) is niemand; - (in die kan of flesch) is niets meer; dit is ook - begrepen, wordt ook medegerekend; - stem ik toe.
*-LANGS, bijw. langs die plaats, -dat punt; ga -.
*-MEDE, bijw. met dit of dat, met die zaak; - heeft hij zich verdedigd (ook fig.); hoe zal het - gaan? wat zal er de uitslag van wezen?
*-NA, bijw. na dit of dat; na dien tijd; eerst leeren, - spelen; in het begin waren zij vrienden, - vijanden.
*-NAAR, bijw. er naar, naar dit of dat; - zal ik mij rigten.
*-NAAST, bijw. er naast, naast dit of dat; weet gij de kerk? - woont hij.
*-NEVENS, bijw. er nevens, er bij, bovendien.
*-OM, bijw. om dit of dat heen; om die oorzaak, wegens; - doe ik het juist.
*-OMTRENT, bijw. in den omtrek.
*-ONDER, bijw. er onder, onder dit of dat; ziet gij die kast? zoek - kinderen van 12 jaar en - (beneden, of nog zoo oud niet); die lieden zeggen het, doch - (of onder hen) zijn enkelen die het ontkennen.
*-OP, bijw. boven, op dit of dat; leg het boek -; (fig.) - komt het aan; verlaat u -; - kunt gij bouwen, u verlaten; - (toen, daarna), sprak hij.
*-OVER, bijw. er boven, er over heen, over -, op dit of dat; (ook fig.) - vloog de kogel heen; leg een kleed -; - beklaag ik mij; - ben ik ongerust.
*-STELLEN, bw. gel. (ik stelde daar, heb daargesteld) (nog niet algemeen als goed hollandsch erkend), scheppen, vormen.
*-TEGEN, bijw. tegen dit of dat (ook fig.); zet den stoel -; (fig.) - verzet ik mij; wat hebt gij -?
*-TOE, bijw. tot dit of dat, er toe; - heb ik geen tijd, geen moed.
*-TUSSCHEN, bijw. tusschen dit of dat, er tusschen; (ook fig.) zet het-; - wierp de zon hare stralen; - geschiedde het volgende.
*-UIT, bijw. uit dit of dat, er uit (ook fig.); neem het - en doe het hierin; - kan ik niet wijs worden; - komt niets, het gebeurt niet; - vloeit voort dat...
*-VAN, bijw. van dit of dat, er van; - moet gij hem iets geven; neem - en, niet hiervan; - weet ik niets.
*-VOOR, bijw. voor dit of dat, er voor (ook fig.); vroeger dan dit of dat; in de plaats van; schuif de tafel -; hij is een eerlijk man, men houdt hem ten minste -; - sta ik u in; neem u - in acht - zal ik zorgen; - zeg ik u dank; - is dit geneesmiddel goed; de hemel behoede mij -! ik moet het - houden dat...; - is hij goed en voor niets anders.