Gepubliceerd op 04-08-2020

Baard

betekenis & definitie

Baard, m. (-en), haar op het aangezigt; om 's keizers - spelen, om niets spelen; in den - vliegen, aanvallen; tegen iem. uitvaren; baarden, stekels van korenaren, - van visschen.

*-ELOOS, bn. zonder baard.
*-EN, ow. gel. (ik baardde, heb gebaard) eenen baard krijgen. §
*-HEN, v. (-nen), vrouw met eenen baard.
*-IG, bn. met eenen baard; gespierd.
*-MANNETJE, (B. -N), o. (s), zekere oude munt (= ƒ0.30); baardige mees.
*-SCHEERDER, m. (-s).
*-SCHEERSTER, v. (-s).
*-SCHRAPER, m. (-s).
*-SCHRAAPSTER, v. (-s).