Gepubliceerd op 04-08-2020

Aanzien

betekenis & definitie

Aanzien, bw. ow. onr. (ik zag aan, heb aangezien), de oogen (naar iets of iem.) rigten, het oog op (iets of iem.) vestigen; beschouwen, aanschouwen; oordeelen (over iets); medelijden hebben (met); schijnen als of. *-, o. gmv. gezigt, uiterlijk, aanblik, hoedanigheid; (fig.) achting, eer, onderscheiding; gewigt, invloed; tegenwoordigheid; zonder - (of verschil) des persoons; ten - van, wat betreft, aangaande.

*-ER, m. (-s), aanschouwer.
*-LIJK, bn. en bijw. (-er, -st), voornaam, aanmerkelijk; de aanzienlijken, de deftige -, voorname-, hooggeplaatste personen; (fr. gesch.) de vergadering der aanzienlijken (1788). -HEID, v. gmv.
*...ZIGT, o. gmv. aangezigt; uitzigt, vertooning, aanblik. -KUNDE, v. gmv. gelaatkunde.
*...ZIJN, ow. onr. -, o. gmv. = AANWEZEN.
*...ZITTEN, ow. ong. (ik zat aan, heb of ben aangezeten), zich (aan tafel) zetten; (aan tafel) gezeten zijn.
*...ZOEK, o. gmv. verzoek, bede, vraag; verzoekschrift; - doen (om iets).
*...ZOEKEN, bw. onr. (ik zocht aan, heb of ben aangezocht), verzoeken.
*...ZOEKER, m. (-s).
*...ZOEKSTER, v. (-s).
*...ZOEKING, v. (-en).
*...ZOETEN, bw. ow. gel. (ik zoette aan, heb aangezoet), zoeter maken of worden, verzoeten; (fig.) aanlokken.
*...ZOETING, v. (-en).
*...ZUIVEREN, bw. gel. (ik zuiverde aan, heb aangezuiverd), (eene rekening) vereffenen, het achterstallige (eener schuld) voldoen.
*...ZUIVERING, v. (-en).
*...ZUREN, (B.
*...ZUUREN), bw. ow. gel. (ik zuurde aan, heb aangezuurd), zuurder maken of worden.
*...ZWELLEN, ow. ong. (ik zwol aan, ben aangezwollen).
*...ZWELLING, v. (-en).
*...ZWEMMEN, ow. ong. (ik zwom aan, heb of ben aangezwommen), zwemmende naderen; vlug zwemmen; aanspoelen (van hout).