Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 16-06-2018

Postorbitale constrictie

betekenis & definitie

Het verschijnsel dat de schedel achter de ogen smaller is dan ter hoogte van de oogkassen, bij primaten en homininen

Bij primaten zijn meer dan bij andere zoogdieren de ogen naar voren gericht en bovendien groot vanwege de dag-actieve levenswijze en een goed ontwikkeld visueel systeem voor de ruimtelijke oriëntatie in de bomen. Daarmee samenhangend is de schedel achter de ogen smal en biedt ruimte aan de musculus temporalis, de kauwspier die de bovenkant van de schedel verbindt met de onderkaak. Ook de uitgestorven homininen hadden aanvankelijk een sterke postorbitale constrictie, zoals goed te zien is aan de fossiele schedel van Sahelanthropus (6,5 miljoen jaar oud).

De postorbitale constrictie kan worden uitgedrukt in een getal (de breedte van de schedel op het smalste deel, gedeeld door de breedte ter hoogte van de oogkassen). Deze index varieert van 0,6 bij Sahelanthropus en Paranthropus, 0,7 bij Australopithecus, tot 0,9 bij de moderne mens.

Een sterke constrictie van de schedel gaat gepaard met een wijd uitstaande jukbeenboog, kleine hersenen en een sagittale kam. Interessant is dat in de loop van de evolutie van de homininen de schedelconstrictie zowel afgenomen als toegenomen is. Paranthropus boisei, behorend tot een dood lopende lijn die afstamt van Australopithecus, heeft een zeer lage index-waarde van 0,57, kennelijk in verband met het eten van plantenmateriaal waarvoor een zware kauwspier nodig was.

De constrictie van de schedel is te beschouwen als een primitief kenmerk in de evolutie van de homininen, omdat ze terug gaat op de mensapen en tijdens de evolutie van de mens met de groei van de hersenen en het kleiner worden van de kauwspier geleidelijk verdwenen is.