Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 18-01-2020

Oviduct

betekenis & definitie

Eileider; gepaarde, ook vaak deels ongepaarde, buisvormige structuur die eicellen of eieren afvoert van het ovarium naar buiten

Het ovarium van een gewerveld dier stoot bij de ovulatie gerijpte eicellen uit in de lichaamsholte, het coeloom. Door bewegingen van trilharen worden die eicellen in de oviduct geleid. De eileider is een coelomoduct, d.w.z. een verbinding tussen het coeloom en de buitenwereld.

Omdat er bij gewervelde dieren dus geen directe verbinding is tussen het ovarium en de oviduct kan een bevruchte eicel een buitenbaarmoederlijke zwangerschap veroorzaken als ze niet goed opgevangen wordt. Dit wordt bij zoogdieren voorkomen doordat de mond van de oviduct trechtervormig is en met de rafelrand (de fimbriae) tegen het ovarium aan ligt.

Gedeeltes van de oviduct kunnen een secretorische functie hebben of sterk gespierd zijn, afhankelijk van de soort. Bij levendbarende dieren is het laatste deel van de oviduct ingericht voor de groei van het embryo: de uterus (baarmoeder). Bij primaten is de uterus ongepaard en ontvangt twee eileiders.

Bij dieren met inwendige bevruchting wordt de eicel aan het begin van de oviduct bevrucht (de spermiën zwemmen daar naar toe). Tijdens het transport worden vaak nog allerlei reservematerialen aan het ei toegevoegd vanuit vrouwelijke accessoire geslachtsklieren. Ook kunnen er kapsels op het ei afgezet worden (bij kraakbeenvissen) of een kalkschaal (bij vogels). Bij veel ongewervelde dieren (insecten, weekdieren) zijn de accessoire geslachtsklieren zeer groot en vullen een aanzienlijk deel van de lichaamsholte.

De embryonale aanleg van de oviduct wordt “gang van Müller” genoemd, ook wel paramesonephridische ductus. Als het embryo mannelijk is wordt deze gang afgebroken onder invloed van het anti-Müller-hormoon, geproduceerd door de testis.