Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 08-01-2019

Obturator-groeve

betekenis & definitie

Dwars verlopende gleuf in de hals van het dijbeen, in de evolutie van de homininen beschouwd als sterke aanwijzing voor bipedalisme

Het dijbeen (femur) heeft aan de bovenkant een naar binnen gericht gedeelte, de hals (collum femoris), eindigend in de dijbeenkop, die scharniert in het bekken. Ter hoogte van de hals heeft het femur aan de achterkant een grote, zijwaarts uitstekende knobbel, de trochanter major, waar spieren aanhechten. Aan de binnenkant van het femur ligt een kleinere knobbel, de trochanter minor.

Vanaf de trochanter major loopt schuin over de hals een gleuf, de obturator-groeve. De groeve wordt uitgesleten door een pees van de musculus obturatorius internus, één van de bekkenbodemspieren die het schaambeen verbindt met de kop van het dijbeen.

Bij de bipedale voortbeweging maakt de obturatorius contact met het collum femoris. Bij viervoeters is dit niet het geval vanwege de andere stand van het been. Verschillende anatomen beschouwen de aanwezigheid van een obturator-groeve als indicatie voor bipedalisme, maar anderen zien de groeve als een gevolg van het in de lengterichting verkorte bekken, niet van bipedalisme.

De obturator-groeve is niet bij alle homininen-soorten zichtbaar en de afwezigheid ervan is geen argument tegen bipedalisme. Hij is vooral bekend van Australopithecus afarensis en Paranthropus robustus, twee uitgestorven homininen, die leefden van ongeveer 3,5 tot 1 miljoen jaar geleden. Bij de mens is de obturator-groeve met enige moeite ook waarneembaar.

Bij de presentatie van het fossiele dijbeen van Orrorin tugenensis in het jaar 2000 voerden de ontdekkers, Brigitte Senut en Martin Pickford, aan dat de hals een obturator-groeve had, waardoor ze konden zeggen dat deze 6 miljoen jaar oude hominine op twee benen liep.