Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 18-10-2019

Neutrale evolutie

betekenis & definitie

Veranderingen in de genetische samenstelling van een populatie die het gevolg zijn van lukrake fluctuaties en toevallige fixatie van genvarianten die geen of nauwelijks voor- of nadelen veroorzaken

De neutrale theorie is een onderdeel van de evolutietheorie dat stelt dat nieuwe genen die door mutatie ontstaan niet altijd een selectief voordeel hoeven te hebben om zich in de populatie te verspreiden. Ze kunnen zich ook verspreiden door toevalsprocessen, doordat de genetische samenstelling van elke generatie een steekproef is uit het genetisch materiaal van de vorige; de nieuwe generatie wordt namelijk gemaakt door een beperkt aantal spermacellen en eicellen van de ouders te combineren. Door deze toevalseffecten is de frequentie van elk gen onderworpen aan ongerichte fluctuaties; men noemt dit “genetische drift”. Drift kan in kleine populaties gemakkelijk leiden tot fixatie: de hele populatie krijgt toevallig een bepaalde genvariant en de alternatieve varianten sterven uit.

De neutrale theorie is van oudsher een integraal onderdeel van de populatiegenetica, maar kreeg pas een experimentele basis toen men in de jaren 60 ging kijken naar de variatie op moleculair niveau. Toen bleek dat er in het erfelijk materiaal veel polymorfieën zitten zonder noemenswaardige gevolgen voor het fenotype. Men trok daaruit de conclusie dat veel van die variatie selectief neutraal was en dat de veranderingen in een populatie berustten op toevalsprocessen.

De neutrale theorie kreeg een solide wiskundige basis met het boek van Motoo Kimura “The Neutral Theory of Molecular Evolution” (1983). Soms wordt het gepresenteerd als een tegenstelling tussen de selectionistische en de neutrale benadering van de evolutie, maar de meeste evolutiebiologen zijn er van overtuigd dat vooral in kleine populaties, beide processen, neutrale evolutie naast natuurlijke selectie, een rol spelen.