Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 03-05-2020

Hypoglossaal kanaal

betekenis & definitie

Gepaarde opening in de schedelbasis, net boven de achterhoofdsknobbels, waardoor de nervus hypoglossus uit de schedel treedt

De nervus hypoglossus is de twaalfde kopzenuw die de spieren van de tong innerveert alsmede de spieren van het tongbeen en het strottenhoofd. De kopzenuwen of hersenzenuwen zijn zenuwen die direct uit de hersenen komen. Er zijn er twaalf, de n. hypoglossus is de laatste.

De innervatie van de tong en de spieren die de stembanden bewegen is uiteraard van groot belang voor het spreken. Het lijkt logisch te denken dat de dikte van de n. hypoglossus, en daarmee ook de wijdte van het hypoglossaal kanaal, een indicatie kan geven van de mate van controle over het spraakapparaat. In 1989 publiceerde de Amerikaanse antropoloog Richard Kay een artikel waarin hij liet zien dat de kanalen van Australopithecus en Homo habilis binnen het bereik van de chimpansee vallen terwijl die van de neanderthaler een doorsnede heeft van vergelijkbare omvang als de mens.

Maar later onderzoek, met meer soorten, heeft dit niet bevestigd. Er zijn sommige apen die zelfs een wijder kanaal hebben dan de mens en niet kunnen praten. Ook als je corrigeert voor de grootte van de tong springt de mens er niet echt uit. Er is ook veel variatie, zelfs binnen de mens. Het linker en rechter kanaal kunnen aanzienlijk in wijdte verschillen. Ook blijkt er nauwelijks een relatie te zijn tussen de dikte van de n. hypoglossus of het aantal axonen, en de doorsnede van het kanaal.

Het is dus zeer de vraag of de wijdte van het hypoglossaal kanaal iets te maken heeft met het kunnen spreken.