Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 07-09-2020

Convergente evolutie

betekenis & definitie

Proces waarbij door natuurlijke selectie in verschillende soorten onafhankelijk van elkaar vergelijkbare kenmerken ontstaan door aanpassing aan dezelfde omstandigheden

Dat zowel nijlpaarden als krokodillen hun neusgaten boven op hun snuit hebben zodat ze kunnen ademen terwijl ze grotendeels onder water liggen is een duidelijk voorbeeld van convergentie. Het kenmerk is onafhankelijk ontstaan want de voorouder van reptielen en zoogdieren had niet zulke neusgaten.

Kenmerken die zich op deze manier ontwikkelen en die dezelfde functie maar geen gemeenschappelijke afstamming hebben worden analoog genoemd, wat staat tegenover homoloog.

Convergenties kunnen een storende factor zijn bij het opstellen van stambomen. De overeenkomstige positie van de neusgaten bij nijlpaarden en krokodillen duidt niet op verwantschap.

Of twee structuren een convergentie zijn hangt af van het niveau waarop je kijkt. De overeenkomst in lichaamsvorm tussen de Zuid-Amerikaanse (uitgestorven) Borhyaena, de Australische buidelwolf en de Europese placentale wolf wordt altijd gepresenteerd als drie onafhankelijke aanpassingen aan een vergelijkbaar milieu, maar zat misschien al als mogelijkheid besloten in het ontwikkelingsprogramma van de voorouder. Wat op morfologisch niveau een convergentie is kan op moleculair niveau een homologie zijn.

Dat convergente evolutie in de natuur een zeer algemeen verschijnsel is bracht Simon Conway Morris er toe te stellen dat evolutie voorspelbaar is en toewerkt naar een beperkt aantal uitkomsten die besloten liggen in de wetten van de natuur (“Life’s Solution”, 2003). De mens is te zien als een onvermijdelijke ontwikkeling. Hij nam daarmee stelling tegen evolutiebiologen als Stephen J. Gould en Richard Dawkins die stelden dat als je de band van het leven opnieuw vanaf het begin zou afdraaien er een hele andere wereld uit zou kunnen komen.