Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 16-04-2020

Carboon

betekenis & definitie

Geologische periode lopend van 359 tot 299 miljoen jaar geleden, vijfde periode van het Paleozoïcum, waarin het land een weelderige vegetatie liet zien, de amfibieën een bloeitijd doormaakten en de insecten een radiatie ondergingen

Het Carboon was een periode van hoge biodiversiteit. De wolfsklauwen (Lycopsida), een oude klasse van de vaatplanten, ontwikkelden hoge bomen en aan de kusten ontstonden uitgestrekte moerasgebieden. Door de uitbundige plantengroei daalde het kooldioxidegehalte in de atmosfeer terwijl het zuurstofgehalte steeg tot wel 35%. In de moerasgebieden accumuleerde veel dode biomassa zodat er een netto koolstofflux was van de atmosfeer naar de bodem. Veel van de steenkooladers die we nu nog in de bodem vinden dateren uit het Carboon (vandaar ook de naam).

In het water werden kraakbeenvissen (haaien en roggen) en beenvissen zeer algemeen en ook zeelelies, koralen en brachiopoden waren abundant. Brachiopoden voeden zich met een tentakelkrans rond de mond en leven in een tweekleppige schelp. Ze zien eruit als mossels, maar zijn daar totaal niet aan verwant. Ze hebben veel fossielen achtergelaten, o.a. nog te zien in trottoirbanden in Amsterdam van blauw kalksteen uit Carboonafzettingen in Ierland en België.

Op het land zien we een bloei van de amfibieën, met veel groepen die we nu niet meer aantreffen, zoals de alligatorachtige Temnospondyli van het geslacht Eryops, en de Anthracosauria, de voorlopers van de reptielen. Veel van deze soorten waren in tegenstelling tot de moderne amfibieën beschubd of droegen stekels. Aan het eind van het Carboon kwamen ook de eerste reptielen op.

De insecten maakten een grote bloei door. Bekend zijn de reuzenlibellen (geslacht Meganeura) die mogelijk zo groot konden worden vanwege de hoge zuurstofconcentratie. Ook de eerste holometabole insecten stammen uit het Carboon.

Na het Carboon volgt het Perm.