Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 18-08-2020

Bergmann, regel van

betekenis & definitie

Evolutionaire wetmatigheid beschreven door de Duitse zoöloog Carl Bergmann die in 1847 stelde dat warmbloedige dieren des te groter zijn naarmate ze bij een hogere breedtegraad leven

Bergmann beschreef de aan hem toegeschreven regel aan de hand van de lichaamsgrootte van elanden in Zweden, die gemiddeld 185 kg zwaar zijn in Zuid Zweden en 240 kg in Noord Zweden. Bergmann verklaarde deze trend door te wijzen op de kleinere oppervlakte-inhoud-relatie die geldt voor alle voorwerpen van gelijke vorm: naarmate een voorwerp groter wordt krijgt het ten opzichte van zijn volume minder oppervlakte. Omdat bij warmbloedige dieren het warmteverlies evenredig is met het lichaamsoppervlak en het opwekken van warmte door metabolisme evenredig is met het volume, is in een koud klimaat een groot lichaam voordelig.

De regel van Bergmann is samen met die van Allen de bekendste ecogeografische regel: een wetmatigheid die een verband legt tussen biologie en breedtegraad.

De regel van Bergmann is ook onderzocht bij de mens maar het bewijs is niet sterk. Het is wel zo dat volkeren in noordelijke streken een lagere oppervlakte-inhoud-verhouding hebben, maar dit is eerder een gevolg van de regel van Allen dan dat lichaamsgrootte een consistente ecogeografische trend vertoont.

De regel van Bergmann werd in de jaren 1920-1930 omarmd door aanhangers van de “Moderne Synthese” en in de naoorlogse jaren verdedigd door evolutiebiologen zoals Ernst Mayr, omdat uit de regel bleek dat evolutie breed werkzaam was, ook bij de mens. Maar dierfysiologen zoals Laurence Irving en Per Fredrik Scholander stelden dat dieren zich aan koude aanpassen door hun metabolisme op te schroeven en dat toename van lichaamsgrootte geen rol speelt. Er ontstond hierover een fel debat in de wetenschappelijke tijdschriften.