Watje - pejoratief voor ‘halve zachte; doetje; slappeling’. Aanvankelijk jeugdtaal, nu meer algemeen slang.
Watje. Sloom, zacht persoon, studiebol. Kristiaan Laps: Nationaal scheldwoordenboek, 1984
Het was haar opgevallen dat sommige jongens-fans tot de categorie ‘watjes’ behoorden. Oor, 17-12-88
... populair bij gladjanussen en watjes. Muziek Express, februari 1989
Watje. Een timide figuur of een sukkel. ‘Dat is me toch een watje.’ Marc Hofkamp en Wim Westerman: Aso’s, bigi’s, crimi’s... Jongerentaalwoordenboek, 1989
Het doet namelijk overal pijn en dan roep je: ‘wees eens bruut, man, want anders ben je een watje.’ Trouw, 28-05-93
Arme staatssecretaris. Ze vinden hem ‘zielig’ (VVD), hij is een ‘watje’ (D66). HP/De Tijd, 22-11-96
Binnen de jongerencultuur is het praktisch geaccepteerd om te drinken, te blowen en XTC te slikken. Jongeren die daar niet aan meedoen, zijn al gauw ‘watjes’ en ‘softies’. Nieuwe Revu, 19-03-97
De boodschap is duidelijk: wie als man aan de cosmetica gaat, is heus geen watje. Elsevier, 21-02-98