Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 19-06-2017

Radiostilte

betekenis & definitie

Radiostilte - letterlijk voor een periode waarin geen radiosignalen worden uitgezonden of ontvangen, bijvoorbeeld als gevolg van fysische omstandigheden, of bewust als krijgsmanoeuvre in oorlogstijd. Op 28 maart 1975 liet het VPRO-programma Nova-Zembla om 16.45 uur nog een doodse stilte vallen, waarna geschrokken luisteraars naar Hilversum belden. In Vrij Nederland van 05-12-92 kon men lezen: ‘De twee vliegtuigen zagen elkaar, maar bewaarden radiostilte.’ Een frequent neologisme sinds het begin van de jaren negentig is het woord radiostilte in de figuurlijke betekenis: een periode waarin geen officiële verklaringen gedaan worden in de media. Het handwoordenboek van Koenen (1992) omschrijft het als een ‘absoluut stilzwijgen jegens pers en andere media', keu synoniem hiervoor - niet vermeld in Koenen, maar wel in Van Dale (1992) - is het woord etherstilte. → mediastilte

Het publieke omroepbestel is, in alle radiostilte, bezig aan een cultuurslag. Vrij Nederland, 14-11-92

De politiebonden hebben volgens hem tot nu toe ‘radiostilte’ bewaard over het conflict. NRC Handelsblad, 27-04-97

gebrek aan contact; communicatieve stoornissen.

‘Radiostilte’ echter is een pijnlijk euvel waarvoor de dienstdoende omroeper altijd excuses aan de luisteraars zal aanbieden; en het is een beeldspraak geworden voor een ongewenste pauze in het contact tussen mensen. Felix van de Laar: Qua Nederlands. Taalvervlakking of taalverrijking?, 1993

Ook achter de schermen overheerst de radiostilte tussen de ouderenpartijen en de andere fracties. Elsevier, 30-11-96

Tekstschrijver Lennaert Nijgh en Boudewijn de Groot onderhouden al meer dan dertig jaar een ‘knipperlicht-relatie’. Voor ‘Een nieuwe herfst’ was er sprake van een jarenlange radiostilte. Trouw, 21-02-97