qua - modieus tussenvoegsel dat zoiets betekent als ‘wat betreft; aangaande’. Geldt als lelijk taalgebruik.
‘Weet je wat het briljante is aan dat werk? Het is hermetisch, en toch open. Mark my words: die jongen heeft een waanzinnig potentieel.’ ‘Ook omdat ’ie qua markt rigt-on-target zit, volgens mij.’ Jan Kuitenbrouwer: Turbotaal. Van socio-babble tot yuppie-speak, 1987
In mijn woonplaats was qua doordeweekse dag geen kerk open. Renate Dorrestein: Korte metten, 1988
Qua = Latijns en veel misbruikt modewoord. Staat geleerd. ‘Qua karakterspel staken de Belgen een kop boven hun tegenstanders uit.’ Kan minder aanstellerig: ‘Wat karakterspel betreft...’ Jef Coeck: Nieuwsspraak. Een zakwoordenboekje, 1994
‘Qua rijden zal het moeilijk zijn,’ klonk het opeens uit de mond van een sportverslaggever met de specialisatie autoracen. Han van Gessel: Welig tiert de taal, 1996