Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 16-06-2017

Piepelen

betekenis & definitie

Piepelen - (oorspr. Amsterdams, van piepeltje ‘broekenmannetje, snotneus’), slang voor ‘kleineren, pesten; voor de gek houden; als een kleine jongen behandelen’. Vooral in de sport. Zich gepiepeld voelen is ‘zich bedrogen voelen’.

Ik zat na Milaan-San Remo toch al in de lift en Raas wilde niet dat ik nog meer publiciteit zou krijgen. Die wilde mij klein houden, een beetje piepelen. Profrenner Teun van Vliet in Vrij Nederland, 05-05-88

Misschien kijkt hij naar z’n ervaren collega’s op en laat hij zich onbewust door andere ploegleiders piepelen. Nieuwe Revu, 31-03-88

Hij voelt zich als lid van de Oranjeraad gepiepeld door de kruideniers van het sectiebestuur. de Volkskrant, 26-05-90

In het kabinet Lubbers/Kok was Alders de meest ‘gepiepelde’ minister. Elsevier, 17-12-94

Geen luchthaven die per passagier zoveel ruimte in beslag neemt als Schiphol. Gevolg: een planologisch labyrint in de Haarlemmermeer, waar het verkeer vastloopt en de bewoners zich terecht gepiepeld voelen. HP/De Tijd, 12-12-97