Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 16-06-2017

Papa-mamabedrijf, -winkel, -zaak; papa-en-mamabedrijf, -winkel, -zaak

betekenis & definitie

Papa-mamabedrijf, -winkel, -zaak; papa-en-mamabedrijf, -winkel, -zaak - (Am.-Eng. mum and dad-store), klein familiebedrijf; eenmanszaak waar de echtgenoot of echtgenote in de zaak staat. Informeel.

Papa-mamawinkels worden ze genoemd in de reiswereld: zelfstandige reisagentschappen, veelal gerund door het gezin, vaak niet meer dan een enkele vestiging. de Volkskrant, 30-01-88

De bezwaren zijn legio: het centrum zou worden voorgetrokken ten nadele van de winkelconcentraties in de buitenwijken, kleine ‘papa-en-mamazaakjes’ kunnen door de groten doodgedrukt worden. Het Parool, 24-02-90

Zijn ouders hadden een klein bedrijf in Apeldoorn, naast paleis Het Loo. Een papa-en-mamabedrijfje noemt hij dat. Vrij Nederland, 11-04-92

In België zijn ze nog lang niet zo ver. Daar heb je nog veel meer papa-en-mamawinkels, zoals dat wordt genoemd. Elsevier, 06-12-93

Dat zijn de ondernemers met een omzet van 30 tot 100 miljoen gulden. Ze zijn niet zo flexibel als de tienduizenden kleine aannemers (‘de papa-en-mama-bedrijven’), en hebben niet de buffer van grote bouwers als HBG of Volker Stevin. de Volkskrant, 11-02-94