Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 13-06-2017

Hiv

betekenis & definitie

Hiv - (Am.-Eng.; acron. van human immunodeficiency virus), virus dat aids veroorzaakt.

In 1986 werd hiv de officiële term voor de aids- retrovirussen. In de Verenigde Staten duidt men onveilige seks aan met de slangterm hiv-roulette, naar analogie van Russische roulette.

Het HIV-virus, dat tot Aids kan leiden, blijkt onder drugsverslaafden ook overdraagbaar door een gecombineerd gebruik van injectiespuiten. de Volkskrant, 28-04-89

In vele onderzoekscentra over de gehele wereld wordt koortsachtig gewerkt om een vaccin tegen het gevreesde HIV (human immunodeficiency virus) te bereiden. Mens & Wetenschap, augustus 1989

Niet iedere vorm van seksueel contact is even riskant als het gaat om de verspreiding van HIV. de Volkskrant, 22-06-91

‘De Hiv-test hoeft geloof ik niet,’ zei ik tegen de vrouw van de dokter die in haar laboratoriumpje bezig was om mijn bloedmonsters in rekjes te zetten. Emma Brunt: Een Rus over de vloer 1992

De zorg voor aids- en hiv-patiënten in de strafinstellingen schiet aan vele kanten tekort. Zo’n 1200 druggebruikende gedetineerden zouden met hiv geïnfecteerd zijn. HP/De Tijd, 22-11-96

Volgens onze gastheer en -vrouw kletste hij echter uit z’n nek. Hiv en aids heersen wel degelijk in Cambodja. Nieuwe Revu, 04-12-96

Het aantal met hiv besmette junks is teruggelopen. Elsevier, 21-12-96