Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 06-06-2017

Babyboomer

betekenis & definitie

Babyboomer - (Eng.), iemand die geboren is tussen het einde van de Tweede Wereldoorlog en 1960. De term baby boom bestond in Amerika al in de jaren veertig. De generatie van na de tweede wereldoorlog, in de pers veelvuldig aangeduid met het etiket baby boomers, werd vooral eind jaren tachtig belangrijk toen adverteerders en zakenlui het belang van deze markt begonnen in te zien.

Het is waarschijnlijk niet geheel toevallig dat het uitgerekend de dertigers en jonge veertigers zijn die nu plotseling bevangen worden door de urgente behoefte iets aan hun lichamelijke conditie te doen - net zomin als het volgens mij toeval is dat de fitness-hausse in de Nederlandse cultuur tot explosie werd gebracht op hetzelfde moment dat deze baby boomers ouder dan dertig werden. Haagse Post, 15-10-88

Ze geeft ons een analyse van dit succes. Vertelt in korte, strakke zinnen over de baby-boomers die eerst yuppies en toen homies werden. De lichte ironie. de Volkskrant, 21-01-89

Met name de ‘baby boomers’ - mensen die zijn geboren in de jaren vijftig en zestig en die nu druk doende zijn met carrière en familie - zouden aandelen wel eens kunnen gaan beschouwen als een belangrijk element in hun financiële planning op lange termijn. Intermagazine, april 1992

De late baby-boomer, geboren in de jaren vijftig, kijkt terug op een verwarrender moraalgeschiedenis. Elsevier, 25-10-95

Ze volstonden om de oudere generatie, die van het pluche moest worden gestoten, verdacht te maken. Daartegenover stonden de moreel superieure ‘babyboomers’ die alles stellig beter zouden hebben gedaan. HP/De Tijd, 28-04-95

De generatie 30-plussers, de ‘babyboomers’, zit goed in de slappe was, heeft betrekkelijk veel vrije tijd en is opgegroeid met een divers cultureel aanbod. de Volkskrant, 19-10-96