Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Zijn rokje omkeeren

betekenis & definitie

D.w.z. ombollen, ‘van gevoelen, gezindheid of partij veranderen, zoodat men datgene voorstaat waar men vroeger tegen was, of andersom, omdraaien.

Ontleend aan het dragen van kleederen met verschillende kleuren of leuzen, waardoor partijen zich plachten te onderscheiden’. Vgl. ‘De huik naar den wind hingen’; fr. toumer casa que ou jaquette; eng. to turn (one's) coat, a turn-coat, zie Ndl. Wdb. VII, 1913; X, 307; 550; Volkskunde XII, 102; Schuerm. Bijv. 151 b; 147 a: zijne kappe keeren; De Bo, 503 b: zijne kazakke keeren; Tuerlinckx, 307; Antw. Idiot. 630: kazak-keeren; Rutten, 108: kazak-draaien; Joos, 113 en Waasch Idiot 221 a: zijnen frakkeeren; Sewel, 678: Zyn rokjen omkeeren, de huik naar de wind hangen, to turn cat in pan of to be a turn coat (vgl. zuidndl kazakdraaier, -keerder); syn. van Zyn gat omsmyten, van party veranderen (fri. it gat omsmite).

De uitdr. komt sedert de 16de eeuw voor; zie Ndl. Wdb. XIII, 892; Winschooten, 213: Sijn rokje keeren: en de huik naar de wind hangen; Tuinman 1,248; Spaan, 89; Van Effen, Spect XII, 166; Harrebomée II, 226 b; Nkr. III, 18 Juli p. 6; Het Volk, 27 Dec. 1913, p. 10 k. 1: De vrijz. dem. die om de verkiezingen hun manteltje hebben omgekeerd; in Nkr. IV, 24 Juli p. 3: zijn hemd omkeeren. Syn. zijn jas omkeeren in Nkr. IX, 4 Dec. p. 7: Vader en moeder waren rooms, dus waren zij het ook, en voor iemand die ‘z'n jas omkeerde’ hadden ze een grenzelooze verachting.