Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Zich dik maken

betekenis & definitie

D.w.z. zich boos maken, zwellen van gramschap, vooral in de zegswijze maakje niet dik (dun is de mode), dat ook in Zuid-Nederland bekend is; Harreb.

III, 46 b; Nest 54; Antw. Idiot. 351; Waasch Idiot. 175 a; Teirl. 319: hie maakt hem dikke, hij maakt zich boos; maar ook: hij is trotsch, opgeblazen. Vgl. dik doen, gewichtig, vanwaar dikdoenerij(o.a. Mgdh. 197); hd. sich dickmachen, pralen; bij de Bo, 233: Van iets dikzijn, er mede ingenomen zijn, er door gevleid zijn; mnl. hem vergroten op iet, zich op iets verheffen, grootsch zijn op iets, 17de eeuw groot zijn op iets. Natuurlijk wil men er mede zeggen: blaas u niet op (het opzwellen van het gelaat is een teeken, dat iemand boos wordt (vgl. verbolgen, eig. opgeblazen).Synoniem hiermede is zich groot maken, dat men in de 17de eeuw aantreft o.a. in Bredero's Moortje, vs. 3220. Vgl. het fr. bouffer de colère; ndl. barsten van spijt, woede; uitzijn velspringen van woede (zie ald.).