Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Zemelknooper

betekenis & definitie

D.i. een haarkloover, muggezifter; zaniker, zeurder; eig. schertsend voor iemand, die zich met het knoopen van zemels inplaats van met draden bezighoudt; vgl. het syn. zuidndl. pezewever, beuzelaar, kniesoor, gierigaard.

In de 16de eeuw komt het voor bij Sartorius I, 5, 36: Ex harena funiculum nectis. Zemelknoopen, frustra conari, quod nulla ratione potest effici; II, 10, 93: Semelknoopen, in eos qui rem absurdam molirentur; A. Vreugdestr. 151; K Louw. 1; Sweerts, 894; Tuinman 1,209: t Is een zemelenknooper, zemelen knoopen is vergeefsche moeite doen; Halma, 806: Zemelknooper, muggenzifter, haarkloover; Antw. Idiot. 1478: zemelknauwer, zemelknooper, treuzelaar; Schuermans, Bijv. 399; Hoeufft, 702. Zie ‘Een gortenteller’ en ‘Een haarkloover’. Een adj. zemelknooperig in Nkr. 18 Febr. 1922, p. 2.