Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

(Van) katoen geven

betekenis & definitie

Buitengewoon zijn best doen; iemand duchtig afranselen, dial. iemand katoenen, iemand afranselen; de les lezen.

In tooneeltaal verstaat men er onder zinnen met overdreven stemuitzetting en kracht zeggen; hol pathos; syn. van van draad geven of (hem) van hakkiedou geven (Onze Volkstaal III, 254; Handelsblad, 7 Maart 1917 (O), p. 3 k. 21), naast een ww. hakkidouwen in Handelsblad, 17 Juni 1919 (A): Soberheid in elke uiting, ‘hakkidouwen’ is gedaan; het tooneel moet ons ontroeren, zonder lach en zonder traan). De uitdr. is algemeen bekend ook in den vorm katoen geven in Zuid-Nederland; zie Molema, 197: Van ketoen geven, er dapper op inslaan, uit alle macht werken, kloppen, enz.; Gunnink, 146; Nkr. IV, 15 Mei p. 2; 8 Mei p. 4; VI, 1 Juni p. 3; 14 Sept. p. 2; 9 Nov. p. 4; Zondagsblad v. Het Volk. 2 Mei 1914, p. 1 k. 2: Hij sprak als deelde hij meppen uit; hier een en daar een, en geef-'m-van-katoen; Handelsblad, 18 Sept. 1913 (ochtendblad), p. 1 k. 6: Zelf speelde de heer Schwab den aanvoerder der familie, graaf Ladislaus. Het deed deugd hem zoo ‘van katoen’ te zien geven; 27 April 1913, p. 1: In Paljas gaf hij 'm te veel van katoen, wellicht aangemoedigd door het applaus, dat des te sterker weerklinkt, naarmate het spel pathetischer is; Zondagsblad van Het Volk, 25 Oct. 1913, p. 1 k. 2: Ha, dat pakt! Nou zal ik 'em van katoen geven; Nw. School, VIII, 184: En dan besluit-ie, 'em even modern van katoen te geven; Handelsblad, 5 Sept. 1915 (ochtendbl.) p. 6 k. 4: Mevrouw de Vries geeft 'm van schietkatoen. We sidderen bij 't schermvallen; Schuermans, Bijv. 150; Joos, 79; 'tDaghetXII, 187; Rutten, 108: katoengeven, hardloopen, alle pogingen aanwenden om iets te bekomen; Teirl.

II, 115: katoen geven, met kracht, drift, geweld te werk gaan; zijn uiterste best doen; fr. donner du coton, donner de la peine2). Van katoen krijgen, er vanlangs krijgen, vgl. C. Scharten, de Roeping derKunst, bl. 228: In het derde gedeelte van het tweede hoofdstuk krijgt zóó eerst Neels schoonzuster, de goedhartige en heerschzuchtige Nel, van katoen. In de plaats hiervan zegt men ook lamet-, peper -, scheut-, sneê -, draad -, lonte- (Schuermans), snaar geven (Schuerm. Bijv. 308); klouwgeven (Joos, 79); fut-, (van) de kodde -, lament -, van de latte -, van (n)ijken -, van de neute -, krepee -, snoer -, poer of poeier, zwee geven, enz. (zie De Bo), gers of beurze geven (Kl. Brab.), gas, jas, kemp, van den moor, boze geven (Waasch Idiot); fetergeven of krijgen, een pak slaag (Antw. Idiot. 417); gort, gras, wind geven, hardloopen (Kinderspel en Kinderlust I, 67).

Blijkens de Zuidnederlandsche uitdrukkingen van de lamet of lament geven, d.i. (van) de lampepit geven, moeten wij onder katoen lampekatoen, katoengaren verstaan, dat in groote rollen kluwens wordt opgewonden en een lange lijn vormt, zoodat we de uitdr. kunnen vergelijken met feter-, bucht-, (van) draad -, snoer-, snaar-, klouw(kluwen) geven en onze uitdr. bocht geven en botgeven. (Van) katoen (geven) beteekent derhalve ruimschoots (eig. waarbij de schoot gevierd is), in volle mate, niet gering, flink geven (zie ‘Van dik hout zaagt men planken’) en in toepassing op eenigen arbeid: flink werken, zich krachtig inspannen; of bij een strafoefening: duchtig afranselen, van Delft tot Leiden geven, zooals men in de 17de eeuw zeide, waarvoor men in Groningen, volgens Molema, 538 a, nog zegt: hij krigt van Laiden noa Delft (zie Ndl. Wdb. VIII, 231). Misschien mag ook vergeleken worden iemand trens, laken (zie Schoolm. 254) geven, iemand afrossen; hij geeft 'm van Jetje (eig. sajet? Köster Henke, 281)); Haagsche Post, 20 Juli 1918, p. 857, k. 3: Die lui van 't Rembrandtplein geven hem, watje noemt, geweldig van Jetje; A.v.A.: 'k Ga na 't Zeemanshuis, dan lichten ze je daarover eventjes bij van geef'm jetje; V. Hulzen, Machteloozen, bl. 117; Kunstl. I, 1: Stiltoch lieve mins, schreeuw soo niet.... de bure salle denke dat 'k m'n wijfje van jetje geef; Handelsblad 4 Sept. 1915 (avondbl.), p. 6 k. 4: Armzwaaiend vloog ze over de heele breedte van de Bühne, al maar roepend: ‘'t Is vreesselk, 't is vreesselk’. Het was duidelijk: Do wou 'm van Jetje geven; Do wou, bij wijze van verrassing, es laten zien wat ze kon.