Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Van de bedplank zijn

betekenis & definitie

D.w.z. op den dag af negen maanden na het huwelijk van zijne ouders geboren zijn.

In het Zaansch, Noordhollandsch en Drentsch is deze uitdr. bekend (zie Boekenoogen, 41; De Vries, 62; Bergsma, 31); eveneens in het Friesch, waar men zegt: dat 's ek fen 'e bedsplanke ôf of hja binne fen 'e bedsplanke ôfbigoan, als het eerste kind 9 maanden na het huwelijk geboren wordt (Fri. Wdb. I, 95).De uitdrukking dateert uit de 17de eeuw. In de Tien Vermakelikheden des Houwelyks, anno 1678, bl. 63 leest men: Gints klaagt Juffrou Maagdalena dat ze geen kinderen krygt: en Juffrou Vroegrijp beroemt haar dat ze net van de bedtplank af reeckende. Ook Sewel citeert, bl. 63: Zy rekent van de bedplank, she reckon's her being with child trom the first night of her wedding. Het Ndl. Wdb. II, 1130, waar nog een citaat uit de 18de eeuw aangehaald wordt, meent dat de uitdr. wil zeggen ‘dat de bevruchting reeds plaats had vóór de jonggetrouwden nog ordelijk te bed lagen’.

In de 18de eeuw komt als variant ook voor van de bedsponde afrekenen; zie V. Effen, Spectator IV, 134 en Ndl. Wdb. II, 1246.