Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Valderappes (-ie)

betekenis & definitie

D.i. schorriemorrie, gemeen volk, gespuis; ook kwajongen, bengel; evenzoo in het hd. Falderapes, Chalderapes. De oorsprong is onzeker; sommigen meenen dat deze moet worden gezocht in het portug. gualdrapa, paardekleed, slepend kleed, afhangende flarden, vod; degene, die vodden draagt.

Het woord wordt aangetroffen in Woordenschat, 1192; Kmz. 152; 296: Wat 'n valderappus, zei schoonmama; Zandstr. 23: En van al dat falderappes hield je den Polder op die manier schoon; Nkr. VIII, 28 Febr. p. 2: Hoe kom jij daaraan, falderappes? Zevende Gebod, 63; Jij sal d'r af of ik sal d'r af! Valderappus! Riggeltjestuig! vee!; Handelsblad, 5 Sept. 1914 (ochtendbl.), p. 3 k. 1: Kelly is hier de man. Men heeft zijn facie met de uitstaande ooren en den leuke-vertrokken falderappenmond, op het affiche gezet; Sabbath, 33: As 'k ehaam kom krieg 'k van me memme, emmes e valderappus.