Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Uit zijn slof schieten

betekenis & definitie

D.w.z. ‘uit den hoek’ komen, beginnen te spreken, ‘uit te pakken’; boos, driftig worden; zich ongewone moeite geven, eig. uitzijn ‘versloffing’ schieten, d.w.z. zijne traagheid, onverschilligheid laten varen; vgl.

Hooft, Ned. Hist. 52: Alle hoop van slof oft slapping beneemen; Halma, 586: Slof, verzuim, agteloosheid; Sewel, 725: Slof, versloffing, neglect, Opprel, 82: in de slof blijven, niet gedaan worden; Harreb. II, 274; daar komt de slof in. Zie voor bewijsplaatsen uit onzen tijd Sjof. 20: De buurvrouwen verbaasden zich er over dat ze zoo uit d'r slof schoot, zij die altijd zoo'n lutje was en bij wie 't eene woordje niet gauwer ging dan 't andere; Lvl. 11: Martin, geprikkeld, schiet uit z'n slof; Nkr. I, 24 Nov. p. 5: Borgesius schoot herhaalde malen uit zijn slof, maar over de kiesrechtkwestie zweeg hij als een mof; Amst. 25: Jonges, meheer, die kan zoo orisineel uit z'n slof schiete, dat ie de heele boel an 't lachen maakt; Handelsblad, 5 Dec. 1913, p. 5 k. 3 (avondbl.): De ‘Kölnische Zeitung’, die zoo vaak optreedt als orgaan der Duitsche regeering, schiet nu plotseling uit haar slof; 15 Febr. 1914, p. 2 k. 4 (ochtendbl.): Alleen bij uitzondering, als er parade is, schiet op eens het Rijksgezag uit zijn slof; 2 April 1914, p. 5 k. 1 (avondbl.): In de Nederlandsche pers was het Het Leven, dat op den eersten dag van het tweede kwartaal steeds frisch uit de slof schoot; Het Volk, 1 Nov. 1913, p. 11 k. 2; 7 Nov. 1913, p. 1 k. 3: De heer Kuyper had misschien hoop, dat een van ons uitzijn slof zou schieten, en plechtiglijk verklaren: wij doen niet mee; 23 April 1914, p. 2 k. 2; 9 Mei 1914, p. 9 k. 2; De Arbeid, 15 Oct. 1913, p. 4 k. 2: Eindelijk zijn dan deze menschen uit hun slof geschoten en brengen heel wat beroering te weeg; Zondagsblad v. Het Volk, 1905 p. 107: Is hij zoo balsturig van aard? Schiet hij zoo gaarne uit zijn slof? Is hij zoo'n haantje de voorste?; Nw. School, III, 266: Zijn die redacteuren razend? zóó te schieten uit hun slof!; De Arbeid, 3 April 1915, p. 2 k. 2: Hierop schiet Oudegeest triomfantelijk uit zijn slof; Handelsblad, 19 Oct. 1914 (ochtendbl.), p. 3 k. 3: Daarna schoten Smits, Lesoeur en Heim wat meer uit hun slof en spoedig gaf de eerste aan Vernooy het nakijken, bijna onmiddellijk gevolgd door een tweede doelpunt; 29 Dec. 1914, p. 6 k. 4 (ochtendbl.): Het tweede bedrijf bevat ook een kostelijk stuk spel voor den heer Reule als Louis de Grancé. Zelden zagen we hem zoo uit zijn slof schieten; 14 Febr. 1915 (avondbl.), p. 10 k. 1: Veel moois was er tot nu toe niet vertoond totdat plots in de 23ste beurt Robijns (een biljartspeler) erg uit z'n slof schoot; Schakels, 142: Schiet niet uit je slof (houd je bedaard). Syn. zijn Hij komt raar uit de koets vallen en Hij kan raar uit zijn klomp schieten (Harreb. II, XLVIII), welke laatste uitdrukking ontstaan is door de opvatting van slof = muil.