Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Uit den naad

betekenis & definitie

In verbinding met sommige wkw. beteekent ‘kapot’.

Het Ndl. Wdb. IX, 1340 wijst op Antw. Idiot. 1911: Iets is of gaat uit den naad, wanneer de draad waarmede het genaaid is, losgaat; evenzoo in Waasch Idiot. 451; Schuermans, Bijv. 204. Dit is evenwel in Noord-Nederland onbekend, weshalve ik liever zou denken aan ‘bilnaad’, wat ook beter past bij het wkw. loopen. In die verbinding kon ‘uit den naad’ de beteekenis aannemen van ‘kapot’ en dan in dien zin ook bij andere ww. worden gebruikt. Vgl. de syn. uitdr. zich uit de mikken loopen, waarin mik bet. dat deel van het onderlijf, waar de dijen samenkomen; gron. 'tgad oet de hoaken loopen, hard en driftig loopen (Molema, 526); Limb. de bee(n) oetde votloope; fri. de skonken ut it gat rinne; Harreb.

III, IV: De hakken uit de lijken loopen, zich haasten; zie verder Amst 69 (zich uit den naad loopen); Jord. 169: En 't was toch zoo'n zoete weelde voor de kerels, in zoo'n hitte voortgesjord te worden, met 'n honderd maal sneller gangetje dan zij zich uit den naad roeiende, ooit konden geven; Jord. II, 253: Zij minachtte haar uit-de-naad-loopende hulpvaardigheid en vriendelijkheid voor iederen buur; Nkr. I, 16 Febr. p . 6: 's Zomers als hij uit baden gaat, dan werk ik me uit de naad; Prol. 8: As je je de heele week uit de naad hebt gewerkt om te vrete; III, 28 Maart p . 4: Men werke zich in vrijheid maar lustig uit den naad; A. Jodenh. II, 29: Ze sappelde zich 'n halleve dag uit hun naad: 'k Loop me lievers uit me naad, as dat 'k me hals, lijf en nek breek. Anders in Peet, 54: Je schimpt op bloedvin en gezwel, en je loopt je amechtig den naad uit voor een pijndoovend geneesmiddeltje. Vgl. ‘Uit de lijken geslagen zijn’.