Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Tegen wil en dank

betekenis & definitie

D.w.z. tegen zijn zin, hetzelfde als het 17de eeuwsche tegen wil en zin. Het znw. dank heeft hier de oude, nog in Zuid-Nederland bekende, bet. bewaard van zin, wil die het ook nog heeft in ondanks. Vgl. het mnl. jegen, ane sinen danc; t'ondanc ende t'onwille, tegen iemands zin; [i]Mnl.

Wdb.[/i] II, 60; V, 300; 17de eeuw tegen zijnen dank, tegen zijn zin, gedwongen. De tegenwoordige uitdr. komt in de middeleeuwen nog niet voor. Ook Kilaen en Mellema vermelden haar niet. Bij De Brune, 339 wordt aangetroffen: Die teghen wil en danck is goet, en houdt niet langh de zelve voet; bij Pers, voorw. tegens wille en danck, 353 a: tegen szijn wille en danck; bij Hooft, Brieven, 32: Tegens dank ende wille van haar en haare maagden; vgl. nog Halma, 106: Tegens zijnen wil en dank, bon gré mal gré qu'il enait, Sewel, 167: Hy heeft het tegens myn dank (tegen myn wil) gedaen, he has done it against my will; ik zal het tegen zyn wil en dank doen, I'll do it inspite of his teeth; hy moest met of tegens dank daar toe besluiten, he was obliged to do it with or against his will, if he would or not, Harreb. I, 120 b; afrik. tegen wil en dank.