D.w.z. vitten, onbeduidende gronden aanvoeren; ook: uitvluchten zoeken, zwarigheden of bezwaren zoeken, waar er geen kunnen zijn, de egge op den tas gaan zoeken (Waasch Idiot644 a).
In werkelijken zin worden bij laag water aan de scheepstimmerwerven de spijkertjes, die bij het timmeren gevallen zijn, opgezocht (zie M.z.A. 17); vandaar bij overdracht: naar kleinigheden zoeken, die bijna niette vinden zijn, vitten; en ook: nietige uitvluchten zoeken, bedenken om iets te verbergen ofte ontkomen, of zooals men vroeger zeide mnl. musselen in die gootkijns soken of dat haer int oge soken (zie Coninx Somme, blz. 627); het futselboek zoeken (De Bo, 316 a); hetbijltje (met den langen steel) zoeken (Ndl. Wdb. II, 2619); knorven in de biezen zoeken (lat. in scirpo nodum quaerere; Hooft, Brieven, 445; Ndl. Wdb. II, 2554); een speld in een hooitas (of een voerhooi) zoeken (Schuerm., Bijv. 127 a); een haartje in de boter zoeken, redenen vinden om te vitten of om twist te maken; Ndl. Wdb. V, 14001). In Zuid-Nederland onbekend. In 't fri. in splinter-siker.