Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Smeris

betekenis & definitie

Deze scheldnaam voor een politieagent is van Hebreeuwschen oorsprong.

Hij komt overeen met het hd. Schmiere, wachter, wachtpost = het hebr. sch[e bakje]mfra(h), wacht. In de hd. dieventaal verstaat men onder (aufder) Schmiere stehen (Kluge, 411), ndl. (op) smeris staan, op wacht staan, op post staan, terwijl anderen stelen of iets, dat verboden is, uitvoeren; dus op den uitkijk staan of er onraad is. Vandaar ook eine Schmiere aufstellen, een wachtpost uitzetten; verschmieren, bewaken (Kluge, 307). Dit hd. Schmiere is in het Nederlandsche dievenidioom overgenomen en voorzien van den uitgang is, die in vele bargoensche of joden-duitsche woorden wordt aangetroffen, als in hommeles (zie ‘Er is hommeles’); noppes (zie ‘Noppes’), naches (vreugde, kapoeres (zie ‘Hij is kapoeres’), dalles (zie aldaar), emmes (goed), nulles (17de eeuw; Ndl. Wdb. IX, 2211); hd. schiebes machen, d.i. sich schieben, gaan schuiven, zijn schuif of een schuiver nemen, en dergelijke.Het woord ‘smeris’ wordt o.a. aangetroffen bij Köster Henke, 63; Boefje, 42; De Arbeid, 24 Sept. 1913, p. 4; Kmz. 56; Op R. en T. III; Het Volk, 8 Maart 1915, p. 1 k. 2; enz. Samenstellingen komen ook voor als knobbel- of knopsmeris, brigadier van politie (Jord. 43); knolsmeris, bereden politieagent (Handelsblad, 30 Dec. 1920 (O), p. 5 k. 5; vgl. hd. blechreiter, blechkopf); knopknolsmeris, brigadier bij de bereden politie; hoofdsmeris, hoofdcommissaris van politie; andere benamingen voor een politieagent of de politie zijn adje, hd. aude (Leipzig), o.a. Jord. II, 13; 277; Boefje, 24; 161; 208; 237); bleeker (Maastricht); bout(ie), koperen bout of koperen (vgl. Jord. 249: Een bende glimmende bouten; Slop, 69: Die kopere bouten zouen an z'n boddie zoo min mogelijk verdienen); bollebof of bulboef, commissaris van politie (Kluge, 394; Jord. 244; 246; Dievenp. 171), bullenslokker (Maastricht); dekkel (Landl. 23; eig. hond, nhd. deckel); diender; dofgajes (rechercheur; vgl. Jord. II, 444; Dievenp. 127; V.v.d.D. 5; Zandstr. 31); glimmendgassie (eig. pet); glimmerd, glibberik (Zandstr. 38); glimmende gajes; glimwurm; grandiger (o.a. Amst 86) of grandere (Jord. II, 378); helmbouten Jord. II, 399); hoed (Boefje, 116: Hoed! spoeg bloed, zooals de waterleiding doet; Ndl. Wdb. VI, 785); jato; juut (Amsterdam); kanarievogel (Alkmaar); kip (o.a. Lev. B. 23; eig. grijper, hond (zie kolenbak, klabakkie (in Kmz. 56; S. en S. 56); klebakkium (in Menschenw. 62); klaks; klapwake; knikker op het dak, brigadier v. politie; kloud); latkip, bereden agent of kip zonder eieren; kallebak, klabak, (Venlo); koei (Amersfoort); krauter (Jord. II, 290); lamp (zie ‘Tegen de lamp (aan)loopen (of vliegen)’); luis of luis aan den ketting (Leiden), meneertje, hoofdcommissaris, Haagsche Post, 29 Dec. 1917, p. 1385 k. 1; oppasser (Alkmaar); pikker (Haarlem); ploert (Zutphen); poedel (Jord. II, 447); poets (Dievenp. 127); prins; prinsemarij (de politie; Dievenp. 127; Jord. 43; II, 15; 18; prinserij (de politie; De Amsterdammer, 13 Dec . 1914, p . 7 k . 2; 443); Zandstr. 31; 38; V v.d.D. 5; Amst. 97); rus (afkorting van rechercheur; Dievenp. 127; Jord. II, 460; Zandstr. 31; 32; 61); russies; schrandere (verbastering van grandere); siene, sjen, sjène, sjijn, sjien; sjouter (zie noot 4); sossem prinserij, bereden politie; stille, rechercheur (Jord. II, 299; tuut (in Kl. Johannes II, 127; naar het geluid van 't signaalhorentje); veldpees (Vechel); wees of weets (stille agent; Jord. II, 23; Zandstr. 38); woud (Venlo); woudkonijn (Leeuwarden).