Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Sjappietouwer

betekenis & definitie

Ook genoemd een sjap of een sjappie, is een losbol, lichtmis, gemeene kerel, slampamper.

Het woord komt in het begin der 18 eeuw bij ons voor in den vorm sappatouwer, sabbetouwer, sjappetau, sapitau en sappetau als naam van een matroos van de groote vaart, van de O.-I. vloot; het is, volgens eene gissing van Dr. A. Beets, van Maleischen oorsprong en ontstaan uit siapa taoe of tau, wie weet het? in indiomatisch Hollandsch: weet ik het? gaat het mij wat aan? wat raakt het mij? Onze ruwe oostinjevaarders, die dit dikwijls zeiden, kregen hiernaar den naam van siapa-tau, siapa-tautje, siapa-tauer (= siapa-toea-zegger; vgl. fr. un je m'en foutiste, - moquiste; un jusqu'auboutiste in Amsterdammer, 9 Febr. 1924, p. 3: Wie eens met De Metz gesproken heeft, met dezen sluwen, gladden en chauvinistischen jusqu'auboutiste, krijgt onmiddellijk dezen indruk: eng. a devil-may-care; hd. Heinrich Jasomir-gott, ndl. een ezeltje-draag-maar (Nkr. VII, 15 Maart p. 2); een door-dik-en-dunner (De Arbeid, 5 Nov. 1913, p. 1 k. 4; 3 Januari 1914, p. 4 k. 2; Het Volk, 15 Nov. 1913, p. 1 k. 3); de partij der Het-geeft-toch-geen-bliksemers (Nkr. VII, 8 Maart p. 2); Het Volk, 13 Maart 1915, p. 6 k. 4: De wasch-echte geen-man-en-geen-centers), d.i. iemand die zich niets ter wereld aantrekt, een onverschillige vent, een rouwe klant, een ongure gast; ‘zoo werd het gaandeweg een generieke benaming voor onverschillige vechtersbazen en loszinnige pierewaaiers’. Hiernaast is ook een verzwakte opvatting gangbaar geworden; immers in de 18de eeuw beteekent het gewoon zeerob, zeebonk, zooals o.a. blijkt uit:Sapitau, Sapitau weet geen beter raad,

Als dat hij weer naar den zielverkooper haat.

En voor al zijn druk Acht het hem voor geluk,

Als hij maar weer naar Indië gaat.

Een rijmpje dat in de 18de eeuw de matroos zong, die zijn opgespaard geld aan land verteerd had en zich opnieuw bij de Compagnie liet aanwerven. Zie Tijdschrift XVII, 193-199; XXII, 202; XXIX, 316 en vgl. Sjof 118: Wat is dat voor een sjappie; Landt. 13: Van die sjappies as wij, ze kanne je misse; Jord. II, 67: 't Stonk er eeuwig en niks dan chappies zwabberden om je heen; Dukro, 116: De eerste de beste sjappie wordt reiziger; Lvl. 306: Twee geparfumeerde sjappies met gekleurde zakdoekjes; Nkr. VII, 11 Jan. p. 6: De Protestantsche sjappies daar komt de Dominé voor; 8 Maart p. 3: Die brave sjappietouwers; Speenhoff II, 89: Bij de politie was niemand zoo gauw in 't bekeuren van sikkere sjappen; Zondagsblad van Het Volk, 30 Mei 1914, p. 2 k. 2: Lelike sjap! schold Jaap binnensmonds; Het Volk, 22 Juni 1914, p. 5 k. 3: En de jongens die dansten en een gong er net staan doen als een beroepsorgelsjap; De Telegraaf, 18 Juni 1914, p. 5 k. 3 (ochtendbl.): Verreweg de meeste visschers is het om het vermaak zelf te doen. Natuurlijk zijn er ‘sjappies’ onder. Maar het zijn uitzonderingen; [I]D.H.L.[/I] 39: De sjap Loods trekt z'n kapotjas uit en die van korporaal Stam aan; Nkr. IX, 27 Maart p. 7: Vroeg in den avond kwamen er al twee binnen, een gewone sjap en een matroos; Opprel, 82: sjappietouwer, losbol, doordraaier, lichtmis.