Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Pierewaaien

betekenis & definitie

D.w.z. doordraaien, pret maken, aan de pier zijn (Molema, 323) of gaan.

Een sedert de 17de eeuw meermalen voorkomend werkwoord, dat in den vorm piereweyen, pireweyen o.a. wordt aangetroffen bij Winschooten, 304; Focquenbroch, Herderszangen, 64; Rusting, 85; 253; 429; enz. Zie ook Sewel, 637: Piereweyen, to play the truant, to go idly up and down; en vgl. Nkr. II, 22 Nov. p. 4: En 's nachts vermaken we ons eerst fleurig; we gaan dan recht gezellig aan de pier; Schuerm. 476 a; Bijv. 241 a: pireweien. Het woord is van Russische afkomst en waarschijnlijk door Nederlandsche matrozen uit Archangel overgebracht; in die taal beteekent nl. pirüju, pirovät, een gastmaal houden; pir= gastmaal (vgl. idg. pi, drinken). Zie Ndl.

Wdb. XII, 1570 en Uhlenbeck in de BeiträgeXVI, 563 en XIX, 313.