Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Pardoes

betekenis & definitie

D.w.z. ineens, onverwacht, plotseling; ook wel perdoes (Molema, 320 b; Opprel, 76 b); fri. pardoes; in Noord-Holland beteekent het regelrecht, rechtstreeksch (Bouman, 79).

Ook in Zuid-Nederland is het bekend onder den vorm pardoens, en wordt het gebruikt als ‘uitroepingswoord als men eenen zwaren slag hoort’; Schuermans, 459 a. Vgl. C. Wildsch. VI, 33: Het komt me echter voor dat Walter haar niet zo pardoes de dood van haar vader moest gezegd hebben. - Let men op den aard en de beteekenis van nhd. pardauz, bardauz (ook ndl. bardoes), mnd. pardus, nhd. dial. barbauz, perduz; de. bardus; zw. burdus, dan kan het woord moeilijk anders dan van onomatopoëtischen oorsprong zijn. In sommige streken van Zuid-Nederland hoort men ook zeggen: pardaf, perdaf, perdoef, perdaffel, perdoefel (Waasch Idiot 507; 515; Antw. Idiot. 954; 1959), welke vormen kunnen doen denken aan een ‘streckform’ van paf, poef